Regelgeving ivm motorcross op prive terreinen
Is het legaal om een cross parcours op te maken voor privégebruik? Een motorcross forum heeft eens navraag in België gedaan wat de wetgeving TOE LAAT. Hier een samenvatting wat we op het internet vonden.
Als crosser :
- Is het terrein van u zelf (eigenaar of huurder / pachter) of van eerstegraads familie dan heb je RECHTEN maar ook PLICHTEN.
Als crosser :
- Er zijn alleen onduidelijkheden wat er op neer komt dat er geen rechtsgrond is als dit voor een rechter komt.
- Is het terrein van u zelf (eigenaar of huurder / pachter) of van eerstegraads familie dan heb je RECHTEN maar ook PLICHTEN.
- In het algemeen is de bestemming bepalen wat mag en wat niet : dit wordt door "BIJLAGE VLAREM.V76 - Omlopen voor motorvoertuigen" vastgelegd. Op landbouwgrond is mag je geen blijvende reliefwijzigingen doen zonder vergunning (en dat omvat zelfs paaltjes kloppen!). Als het weiland is mag je WEL palen kloppen en afspannen maar alleen als het doel is om het te verdelen in percelen bvb om de dieren niet de hele wei in 1 keer te laten afgrazen. Zodra je wijzigingen aan brengt zijn er 2 faktoren die moeten aanwezig zijn om de overheid aan het werk te krijgen: 1) zichtbare veranderingen (vanop de openbare weg of van bij de buren bvb) 2) een klacht Of je er dan op rijdt of niet speelt geen rol, dat is dan alleen een "verzwarende omstandigheid". Is het een vlak terrein zal de lol er gauw af zijn natuurlijk...
- Verder mogen anderen dan niet op je terrein rijden, anders wordt het terrein niet meer voor eigen gebruik.
Stefan Everts (10 wereldtitels en woordvoerder van de motorcross sector) bewijst hoe het NIET moet ! Kijk maar naar "Joke Durft: motorcrossen" op youtube !
|
Als omwonende : Bij het niet naleven van bovenstaande kan steeds de politie ingeschakeld worden. Verder kan je steeds burgerlijk rechtelijk bij een rechtbank een kortgeding inleiden onder vrij recent artikel uit het Burgerlijk wetboek - Artikel 3.101 "overmatige burenhinder". BW 3.101 leest als een overzicht van 50 jaar rechtspraak:
Een tweede innovatie is niet terug te vinden in het Boek 3. goederenrecht, maar wel in het Gerechtelijk Wetboek. Artikel 591 Ger. W., welk vastlegt voor welke geschillen de vrederechter (onverschillig het bedrag) exclusief bevoegd is, wordt aangevuld met een 2° ter: “van geschillen inzake bovenmatige burenhinder, zoals bedoeld in de artikelen 3.101 en 3.102 van het Burgerlijk Wetboek.” Artikel 591 Ger. W. heeft betrekking op de materiële bevoegdheid van de vrederechter en is van openbare orde. Partijen kunnen hier derhalve niet van afwijken; de rechter dient dit desgevallend ambtshalve in te roepen. Dit heeft voor gevolg dat complexe bouwgeschillen, althans wanneer de eiser zijn vordering in hoofdorde baseert op burenhinder, voortaan door de vrederechter zullen behandeld worden! Inherent aan bouwzaken is het feit dat een bouwheer die aangesproken wordt op grond van artikel 3.101 BW op zijn beurt alle andere bouwactoren (architect, aannemers, studiebureau, …) en verzekeraars ter vrijwaring zal oproepen. Vrederechters zullen zich dus moeten bekwamen in het aannemings- en verzekeringsrecht! Men kan zich vragen stellen of dit geen bontgekleurde rechtspraak zal opleveren, als naast de ondernemingsrechtbanken en de rechtbanken van eerste aanleg (die bevoegd blijven voor bouwgeschillen waarin geen sprake is van burenhinder – of waar burenhinder slechts in ondergeschikte orde wordt ingeroepen) ook de 187 vredegerechten in bouwzaken zullen moeten oordelen.
- Naburige eigenaars hebben elk een recht op het gebruik en genot van hun onroerend goed. Bij de uitoefening van hun gebruik en genot eerbiedigen ze het geschapen evenwicht door geen hinder op te leggen aan de nabuur die de normale ongemakken uit de nabuurschap overtreft en hem toerekenbaar is. Om de bovenmatigheid van de hinder te beoordelen, is rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, zoals het tijdstip, de frequentie en de intensiteit van de hinder, de eerstingebruikneming of de publieke bestemming van het onroerend goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt.
- Degene die het vermelde evenwicht schendt, is gehouden dit te herstellen. De rechter oordeelt welke van volgende maatregelen passend zijn om het evenwicht te herstellen:
1° een vergoeding in geld die de bovenmatige hinder compenseert;
2° de vergoeding van de kosten verbonden aan compenserende maatregelen op het gehinderde onroerend goed om de hinder tot het normale niveau te verminderen;
3° voor zover dit op zich geen nieuw onevenwicht doet ontstaan en een normaal gebruik en genot van het onroerend goed hierdoor niet wordt uitgesloten, het bevel de handeling die het evenwicht verstoort te staken of op het hinderende onroerend goed maatregelen te nemen die de hinder verminderen tot het normale niveau. - Indien één of beide naburige onroerende goederen bezwaard zijn met een recht ten voordele van een derde die een attribuut van het eigendomsrecht heeft, zijn de paragrafen 1 en 2 van toepassing op die derde voor zover deze hinder is veroorzaakt door de uitoefening van het attribuut dat hem kan worden toegerekend.
Indien de hinder voortvloeit uit werkzaamheden die door de betrokken eigenaar of de titularis van dit attribuut expliciet of stilzwijgend zijn toegelaten, wordt deze geacht hem toerekenbaar te zijn. - De vordering voor bovenmatige burenhinder verjaart overeenkomstig artikel 2262bis, § 1, tweede en derde lid, van het oude Burgerlijk Wetboek
- Zo bevestigt artikel 3.101 BW dat de hinder toerekenbaar dient te zijn aan de eigenaar (Cass. 3 april 2009, Arr. 2009, nr. 239 en TBBR 2009, 469, noot P. LECOCQ en S. BOUFFLETTE, “L’imputabilité du trouble de voisinage: une confirmation bienvenue”).
- Niet alleen de eigenaar kan veroorzaker zijn van burenhinder; ook diegene die een attribuut van het eigendomsrecht heeft, wordt als nabuur aanzien (Cass. 31 oktober 1975, Arr.Cass. 1976, 285, RW 1975-76, 1571, noot A. VAN OEVELEN Pas. 1976, I, 276; Cass. 9 juni 1983, Pas. 1983, I, 1145).
- De principes van eerste ingebruikname of de publieke bestemming van het hinder veroorzakend onroerend goed worden bevestigd (Cass. 1 oktober 1981, JT 1982, 41; Cass. 28 januari 1991, Arr.Cass. 1990-91, 572, noot J.F.L. en RCJB 1992, 177, noot J. HANSENNE, JLMB 1991, 1027, noot P. HENRY).
- Artikel 3.101 BW bevestigt dat het slachtoffer van overmatige burenhinder geen recht heeft op integrale schadeloosstelling, doch enkel recht op een vergoeding om de bovenmatige hinder te compenseren. Dit kan een argument zijn om te stellen dat schade niet vergoed moet worden in nieuwwaarde, maar wel in werkelijke waarde (Cass. 17 september 2020 dat stelt dat de vergoeding “in de regel” in nieuwwaarde dient te gebeuren).
- Om reden dat een aansprakelijkheidsregel opgenomen werd in het goederenrecht, bevestigt artikel 3.101 BW nog dat de vijfjarige verjaringstermijn ook toepasselijk is op een vordering voor bovenmatige burenhinder.
Een tweede innovatie is niet terug te vinden in het Boek 3. goederenrecht, maar wel in het Gerechtelijk Wetboek. Artikel 591 Ger. W., welk vastlegt voor welke geschillen de vrederechter (onverschillig het bedrag) exclusief bevoegd is, wordt aangevuld met een 2° ter: “van geschillen inzake bovenmatige burenhinder, zoals bedoeld in de artikelen 3.101 en 3.102 van het Burgerlijk Wetboek.” Artikel 591 Ger. W. heeft betrekking op de materiële bevoegdheid van de vrederechter en is van openbare orde. Partijen kunnen hier derhalve niet van afwijken; de rechter dient dit desgevallend ambtshalve in te roepen. Dit heeft voor gevolg dat complexe bouwgeschillen, althans wanneer de eiser zijn vordering in hoofdorde baseert op burenhinder, voortaan door de vrederechter zullen behandeld worden! Inherent aan bouwzaken is het feit dat een bouwheer die aangesproken wordt op grond van artikel 3.101 BW op zijn beurt alle andere bouwactoren (architect, aannemers, studiebureau, …) en verzekeraars ter vrijwaring zal oproepen. Vrederechters zullen zich dus moeten bekwamen in het aannemings- en verzekeringsrecht! Men kan zich vragen stellen of dit geen bontgekleurde rechtspraak zal opleveren, als naast de ondernemingsrechtbanken en de rechtbanken van eerste aanleg (die bevoegd blijven voor bouwgeschillen waarin geen sprake is van burenhinder – of waar burenhinder slechts in ondergeschikte orde wordt ingeroepen) ook de 187 vredegerechten in bouwzaken zullen moeten oordelen.